Rietveld, Gerrit
Utrecht, 24 juni 1888 - Utrecht, 25 juni 1964
Biografie: Gerrit Rietveld
Gerrit Thomas Rietveld werd in 1888 geboren als zoon van een meubelmaker. Hij doorliep de lagere school en ging op zijn twaalfde in de meubelmakerij werken. Tussen 1904 en 1908 volgde hij lessen bij P.J. Klaarhamer, een Utrechtse architect die experimenteerde met strakke vormen en felle kleuren. In de periode tot 1917 maakte Rietveld, hetzij in de meubelmakerij van zijn vader, hetzij in zijn eigen werkplaats, klassieke meubelen. Ook ontwierp hij voor edelsmederij Begeer.
Hoewel Rietveld meer dan 350 meubelontwerpen en zo'n honderd uitgevoerde gebouwen op zijn naam heeft dankt hij zijn wereldfaam voornamelijk aan twee van zijn vroegste creaties: de Rood-blauwe stoel uit 1918 en het Schröderhuis in Utrecht uit 1924. Hoe bekend die ontwerpen zijn moge blijken uit het feit dat ze doorgaans 'de Rietveldstoel' en 'het Rietveldhuis' genoemd worden.
De roodblauwe stoel stamt volgens de meeste autoriteiten uit 1918, hoewel Rietveld-biograaf Frits Bless hem eerder dateert. Rietvelds timmerman Gerard van de Groenekan, die in 1924 de werkplaats overnam, heeft altijd beweerd dat de stoel in de zomer van 1918 ontstond. Overigens was de stoel in eerste instantie gemaakt van blank hout en zou het tot circa 1923 duren voordat hij zijn kleuren kreeg, toen Rietveld onder invloed van zijn collega's van De Stijl, zoals Theo van Doesburg en Vilmos Huszár, meer gebruik ging maken van primaire kleuren. Dat de stoel geen zitcomfort zou bieden werd door Rietveld gepareerd met de oneliner "Zitten is een werkwoord".
Het Schröderhuis werd gebouwd voor Truus Schröder-Schräder, voor wie Rietveld eerder een kamer in haar huis aan de Biltstraat had verbouwd. Na de dood van haar echtgenoot wilde ze weg uit het statige maar donkere herenhuis en vroeg ze Rietveld om een stuk grond te zoeken voor een nieuw te bouwen licht huis. Zelf zocht ze ook, en onafhankelijk van elkaar kwamen beiden uit op hetzelfde stuk grond: een perceel aan de rand van Utrecht, aan het eind van de Prins Hendriklaan, met uitzicht over de velden. Daar verrees in 1924 het huis dat uiteindelijk als enige Nederlandse woonhuis op de UNESCO-werelderfgoedlijst geplaatst zou worden. Het huis, dat geldt als het enige voorbeeld van de architectuur van De Stijl, belichaamt de ideeën die Rietveld en Schröder over wonen hadden. Wonen moest een bewuste daad zijn. En dus werd het huis zo ingericht dat voor alles wat de bewoners er wilden doen een handeling verricht moest worden, bijvoorbeeld door schuifwanden te verplaatsen of de tafel uit te klappen. Slaapkamers werden, als er niet geslapen werd, bij de leefruimte getrokken, en de keuken en de eetkamer werden gecombineerd. Door het ontbreken van zware kozijnen wordt de ruimte als het ware verbonden met de buitenruimte, iets dat nog versterkt wordt door de bijzondere constructie van de ramen op een van de hoeken. Die zijn zo gemaakt dat ze elkaar op de hoek zonder verticale stijl raken, zodat de hoek helemaal wegvalt als ze geopend worden. Overigens werd de bovenverdieping, waar zich de leefruimte bevindt, op de bouwtekening eenvoudig aangeduid als 'zolder'. Omdat de begane grond de volgens de regels benodigde vertrekken had, gaf de Utrechtse welstandcommissie toestemming voor de bouw. Anders dan de buitenkant doet vermoeden, is het Schröderhuis gebouwd van baksteen, die met stucwerk geëgaliseerd en in wit en een aantal grijstinten geschilderd is. Alleen de balkons zijn van gewapend beton. Kleuraccenten worden gevormd door rood, blauw en geel geschilderde stalen balken.Net als bij de roodblauwe stoel wordt het materiaal van het huis als het ware ontkend, en wordt de aandacht getrokken naar de compositie van de vlakken. Het huis werd jubelend ontvangen door architectuurtijdschriften.
Aan het eind van de jaren twintig groeide Rietvelds belangstelling voor stedebouw en raakte hij meer en meer geïnteresseerd in de vraag hoe je met behulp van massaproduktie betaalbare, maar goed ontworpen meubelen en huizen kon maken. Zijn chauffeurswoning aan de Waldeck Pyrmontkade in Utrecht is een van de eerste huizen die gebouwd werden met prefab elementen. Hij formuleerde plannen voor snel en goedkoop te bouwen sociale woningen, onder andere voor de Utrechtse nieuwbouwwijk Hoograven, maar opdrachten voor dit soort woningen kreeg hij niet. Wel bouwde hij vele villa's, en samen met Truus Schröder ontwierp hij in 1931 een rijtje van zes woningen aan de Erasmuslaan, op een steenworp afstand van het Schöderhuis.
Langzamerhand groeide de waardering voor Rietvelds werk ook buiten de kring van avant-garde kunstenaars. Hij maakte meubelontwerpen voor de firma Metz, ontwierp zomerhuisjes, bouwde de uitbreidingen van de Jaarbeurs en de textielfabriek van De Ploeg in Bergeyk. In 1954 ontwierp hij het Nederlandse paviljoen voor de Biennale van Venetië, een tentoonstellingshal met een prachtige lichtval. Het gebouw raakte in onbruik, maar werd in de jaren negentig gerestaureerd. Ook de kunstacademies van Arnhem en Amsterdam (de 'Rietveld') zijn van zijn hand
Nog één keer keerde Rietveld terug naar de strakke, sculpturale meubelontwerpen uit het begin van zijn carriere. De Steltmanstoel, ontworpen voor het door hem verbouwde interieur van de Haagse juwelier Steltman, is een stoel als een abstract beeldhouwwerk.
Het eredoctoraat dat hij in januari 1964 van de Technische Hogeschool in Delft kreeg beschouwde hij als officiële erkenning. Toen Rietveld een half jaar later stierf, lag zijn schetsontwerp voor het Amsterdamse Van Goghmuseum op de tekentafel. Het werd in gewijzigde vorm gebouwd door zijn compagnon J. van Tricht.
Kunststromingen: Stijl (De), Liga Nieuw Beelden