Beschrijving
Gesigneerd en gedateerd 1987.
Verkenning van Piet Teraa. (Ons Erfdeel. Jaargang 26 (1983))
‘Ruimte, in wezen een abstract begrip, beleef ik intuïtief, wat iets anders is dan constateren dat er lengte, breedte, diepte is. Instinctief breng ik ruimte in verband met licht. Licht is voor mij een visueel aspect van het ruimtebesef. Licht en ruimte boeien mij als onderwerp heel bijzonder, mogelijk omdat ik deze begrippen associeer met stilte, geluk en vrede’.
Een zelfportret van kunstschilder Piet Teraa, met zijn eigen woorden. Zijn werk was recentelijk te zien te Dessel, tussen Mol en Retie, in de aldaar sinds drie jaar werkende voortreffelijke en ernstige pilootgalerij Minnen, een witte oase waar de stilte hoorbaar was. Teraa liep er rond met grote stappen, rustig en bedaard naar zijn eigen werk kijkend uit de toegenepen ogen van zijn witte profetenkop. Deze Nederlandse kunstenaar (Oirschot, 1917) begon tijdens de Tweede Wereldoorlog te tekenen en te schilderen. Hij verbleef in 1947 te Parijs, waar hij aan de vrije academie La Grande Chaumière zeel zag en veel leerde o.a. in contact met de grote figuren van de Ecole de Paris. In 1948 kwam hij, haast toevallig in Mol terecht, waar hij tot nu bleef wonen, zoals ook Jakob Smits.
Maar er zou wel een geheel andere kunstenaar aan het woord komen. Teraa heeft alle -ismen doorgemaakt en verkend, altijd vooral zoekend naar essentiële dingen, die overigens in elke grote kunstexpressie aanwezig zijn. In 1962 zette hij daar een punt achter.
Er volgde een periode van bezinning, een periode van zeven jaar. Intussen maakte hij sculpturale en vooral functionele keramiek, opnieuw zoekend naar de ideale, vooral eenvoudigste vorm voor de zuivere expressie, zoals de Japanners dat zo goed kunnen. Kleur, vorm, oppervlak, textuur, spanning werden meteen zijn inzet, gegrondvest ook op een verkenning van de Japanse levensleer, dus een geheel andere cultuurkring, die op Teraa, als op zovelen, blijkbaar een bijzondere aantrekking uitoefende.
In 1969 hervatte hij het schilderen, nu geheel anders. Er was ook in de wereld al heelwat gebeurd. Mei 1968 was al gepasseerd, de vloedgolf van de abstracte kunst was over de wereld geslagen, zo al niet aan het wegebben.
Uit de bezinningstijd hield hij drie leef- en kunstregels over: licht, ruimte, stilte. Het werden zijn adelbrieven, de credo's van leven en werk. In 1971 exposeerde hij voor het eerst te Eindhoven zijn nieuwe schilderkunst. Jaar op jaar volgden belangrijke tentoonstellingen in Duitsland, Italië, Zwitserland, Nederland en België. De laatste grote te Venlo, op de wip tussen 1982 en 1983, waar zijn werk in volle expansie tot zijn recht kon komen.
In volle expansie; dit wil zeggen zoals het is, zoals het wil en moet worden gezien. En voor Teraa's werk geldt dit wel heel bijzonder. Wat schildert hij? Men ziet op elk doek een vorm, doorgaans een grote, overwegende vorm: een cirkel, een balk, een lichtbaan in wit, grijs, blauw, met hier en daar een lichtere kleur, als het ware een schemering, een opkomen of uitdeinen van geel, rood, roze, grijzer grijs, witter wit, een Rothko-frivoliteit. Zeer volmaakt, maar zeer eenvoudig staan de vormen daar uitgevoerd, om de beschouwer te overvallen, koud te laten of te ontroeren.
Teraa wil niet graag onder de constructivisten gerekend worden; dit is begrijpelijk. Er zit echter heel wat exacte wetenschap in zijn kunst; hij doet geen moeite om dit te verbergen.
Hij is tot deze bijzondere, haast unieke instelling gekomen door een steeds diepere en verdere uitpuring, zoals uiteindelijk de enkele lettergrepen van een haikoe (soms) een gedicht kunnen opleveren. Dat gebeurt natuurlijk niet ineens, zelfs haast nooit spontaan. Het is een volgehouden zoeken in discipline en zelftucht en dan spreken wij nog niet van het engagement en de moed, aangezien intussen de karavaan voorbijtrekt.
Door het voortdurend en systematisch voortbouwen op de oervormen, die sinds Cézanne en vooral sinds het cesuurjaar 1907 in de Europese schilderkunst voorgoed aan het licht kwamen, heeft er zich een haast natuurlijke selectie onder de artiesten afgespeeld. Eigen inzicht, gevoelens, karakter, enkele toevalligheden en ook meer materiële belangen hebben de kunstenaars gemaakt tot wat ze zijn. In het algemeen kan men de geometrische schilders, de later zogeheten koude abstracten, niet tot bijv. de intellectuelen in articis rekenen, maar het kon haast niet anders dan dat zij ingingen en nog blijven ingaan op meer verstandelijke impulsen.
Dit is ook zo bij Teraa. Zijn schilderijen komen in de regel koud en aftastend over. Het is moeilijk er emotioneel op te reageren. Veeleer wordt de beschouwer door het schilderij zelf ingenomen of afgewezen.
En toch is er in Teraa's aanbreng nog een tweede aspect, dat met deze eerder cerebrale aantrekkingskracht niet in tegenspraak is. Bedoeld wordt de bijzonder verfijnde kleurenkeuze en -aanwending. De kleuren van zijn vierkanten, balken of cirkels zijn nooit hard. Ze overrompelen niet, ze nemen eerder in met een zachte gelijkmatigheid die door een gevoelig dégradé langzaam verovert. Dit op en af schemeren van kleuren - een enkele keer ook via een bovenliggende vorm in golfkarton - geeft aan dit werk een volstrekt eigen ritme. Teraa komt hier dicht in de buurt van de optische kunst, die dus speculeert op de feilbaarheid.
Of de afwijking van ons kijken, die hier en daar een correctie probeert en daar haast altijd in slaagt. Dit geeft dan aan de vormenwereld van Teraa, naast een subtiele verstandelijke voldoening, ook een goede basis voor ontroering. Bezinning en hartstocht liggen hier, zoals het in alle grote kunst hoort, heel dicht bij elkaar. Apollo drukt Dionysos een verre maar warme hand.
(Tekst: Fernand Bonneure Ons Erfdeel. Jaargang 26 (1983))
Details
- Databanknummer:
- 87747
- Advertentietype
- Te koop aangeboden
- Prijs
- nader overeen te komen
Technische details
- Kunstvorm:
- Schilder- en Tekenkunst
- Technieken:
- Olieverf
- Dragers:
- Doek
- Lengte:
- 135 cm
- Breedte:
- 185 cm
- Hoogte:
- -
- Oplage:
- -
Beschrijving
Gesigneerd en gedateerd 1987.
Verkenning van Piet Teraa. (Ons Erfdeel. Jaargang 26 (1983))
‘Ruimte, in wezen een abstract begrip, beleef ik intuïtief, wat iets anders is dan constateren dat er lengte, breedte, diepte is. Instinctief breng ik ruimte in verband met licht. Licht is voor mij een visueel aspect van het ruimtebesef. Licht en ruimte boeien mij als onderwerp heel bijzonder, mogelijk omdat ik deze begrippen associeer met stilte, geluk en vrede’.
Een zelfportret van kunstschilder Piet Teraa, met zijn eigen woorden. Zijn werk was recentelijk te zien te Dessel, tussen Mol en Retie, in de aldaar sinds drie jaar werkende voortreffelijke en ernstige pilootgalerij Minnen, een witte oase waar de stilte hoorbaar was. Teraa liep er rond met grote stappen, rustig en bedaard naar zijn eigen werk kijkend uit de toegenepen ogen van zijn witte profetenkop. Deze Nederlandse kunstenaar (Oirschot, 1917) begon tijdens de Tweede Wereldoorlog te tekenen en te schilderen. Hij verbleef in 1947 te Parijs, waar hij aan de vrije academie La Grande Chaumière zeel zag en veel leerde o.a. in contact met de grote figuren van de Ecole de Paris. In 1948 kwam hij, haast toevallig in Mol terecht, waar hij tot nu bleef wonen, zoals ook Jakob Smits.
Maar er zou wel een geheel andere kunstenaar aan het woord komen. Teraa heeft alle -ismen doorgemaakt en verkend, altijd vooral zoekend naar essentiële dingen, die overigens in elke grote kunstexpressie aanwezig zijn. In 1962 zette hij daar een punt achter.
Er volgde een periode van bezinning, een periode van zeven jaar. Intussen maakte hij sculpturale en vooral functionele keramiek, opnieuw zoekend naar de ideale, vooral eenvoudigste vorm voor de zuivere expressie, zoals de Japanners dat zo goed kunnen. Kleur, vorm, oppervlak, textuur, spanning werden meteen zijn inzet, gegrondvest ook op een verkenning van de Japanse levensleer, dus een geheel andere cultuurkring, die op Teraa, als op zovelen, blijkbaar een bijzondere aantrekking uitoefende.
In 1969 hervatte hij het schilderen, nu geheel anders. Er was ook in de wereld al heelwat gebeurd. Mei 1968 was al gepasseerd, de vloedgolf van de abstracte kunst was over de wereld geslagen, zo al niet aan het wegebben.
Uit de bezinningstijd hield hij drie leef- en kunstregels over: licht, ruimte, stilte. Het werden zijn adelbrieven, de credo's van leven en werk. In 1971 exposeerde hij voor het eerst te Eindhoven zijn nieuwe schilderkunst. Jaar op jaar volgden belangrijke tentoonstellingen in Duitsland, Italië, Zwitserland, Nederland en België. De laatste grote te Venlo, op de wip tussen 1982 en 1983, waar zijn werk in volle expansie tot zijn recht kon komen.
In volle expansie; dit wil zeggen zoals het is, zoals het wil en moet worden gezien. En voor Teraa's werk geldt dit wel heel bijzonder. Wat schildert hij? Men ziet op elk doek een vorm, doorgaans een grote, overwegende vorm: een cirkel, een balk, een lichtbaan in wit, grijs, blauw, met hier en daar een lichtere kleur, als het ware een schemering, een opkomen of uitdeinen van geel, rood, roze, grijzer grijs, witter wit, een Rothko-frivoliteit. Zeer volmaakt, maar zeer eenvoudig staan de vormen daar uitgevoerd, om de beschouwer te overvallen, koud te laten of te ontroeren.
Teraa wil niet graag onder de constructivisten gerekend worden; dit is begrijpelijk. Er zit echter heel wat exacte wetenschap in zijn kunst; hij doet geen moeite om dit te verbergen.
Hij is tot deze bijzondere, haast unieke instelling gekomen door een steeds diepere en verdere uitpuring, zoals uiteindelijk de enkele lettergrepen van een haikoe (soms) een gedicht kunnen opleveren. Dat gebeurt natuurlijk niet ineens, zelfs haast nooit spontaan. Het is een volgehouden zoeken in discipline en zelftucht en dan spreken wij nog niet van het engagement en de moed, aangezien intussen de karavaan voorbijtrekt.
Door het voortdurend en systematisch voortbouwen op de oervormen, die sinds Cézanne en vooral sinds het cesuurjaar 1907 in de Europese schilderkunst voorgoed aan het licht kwamen, heeft er zich een haast natuurlijke selectie onder de artiesten afgespeeld. Eigen inzicht, gevoelens, karakter, enkele toevalligheden en ook meer materiële belangen hebben de kunstenaars gemaakt tot wat ze zijn. In het algemeen kan men de geometrische schilders, de later zogeheten koude abstracten, niet tot bijv. de intellectuelen in articis rekenen, maar het kon haast niet anders dan dat zij ingingen en nog blijven ingaan op meer verstandelijke impulsen.
Dit is ook zo bij Teraa. Zijn schilderijen komen in de regel koud en aftastend over. Het is moeilijk er emotioneel op te reageren. Veeleer wordt de beschouwer door het schilderij zelf ingenomen of afgewezen.
En toch is er in Teraa's aanbreng nog een tweede aspect, dat met deze eerder cerebrale aantrekkingskracht niet in tegenspraak is. Bedoeld wordt de bijzonder verfijnde kleurenkeuze en -aanwending. De kleuren van zijn vierkanten, balken of cirkels zijn nooit hard. Ze overrompelen niet, ze nemen eerder in met een zachte gelijkmatigheid die door een gevoelig dégradé langzaam verovert. Dit op en af schemeren van kleuren - een enkele keer ook via een bovenliggende vorm in golfkarton - geeft aan dit werk een volstrekt eigen ritme. Teraa komt hier dicht in de buurt van de optische kunst, die dus speculeert op de feilbaarheid.
Of de afwijking van ons kijken, die hier en daar een correctie probeert en daar haast altijd in slaagt. Dit geeft dan aan de vormenwereld van Teraa, naast een subtiele verstandelijke voldoening, ook een goede basis voor ontroering. Bezinning en hartstocht liggen hier, zoals het in alle grote kunst hoort, heel dicht bij elkaar. Apollo drukt Dionysos een verre maar warme hand.
(Tekst: Fernand Bonneure Ons Erfdeel. Jaargang 26 (1983))
Aangeboden kunst
Een selectie uit ons kunstaanbod
Geopend iedere donderdag en vrijdag van 13.00 tot 17.00 uur. Andere dagen op afspraak.