Artishock
In 1964 richtte de Limburgers Lei Molin en Rob Stultiens, de kunstenaarsbeweging Artishock op. Samen met de Valkenburgse galeriehouder Jos Pluymen (Galerie Cauberg 10) die de beweging van harte steunde, wilden zij het kunstklimaat in Zuid-Limburg flink opschudden. Limburg was, wat kunst betreft, in slaap gesukkeld. Enkele, op de traditie voortbordurende kunstenaars gaven de toon aan onder wie Charles Eyck en Henri Jonas. Voor jonge kunstenaars was geen ruimte, constateerde de Artishock-beweging. Hoewel Lei Molin aanvankelijk in de traditie van Charles Eyck werkte, wilde hij geen ‘klein Eyckje’ zijn maar zijn eigen weg volgen. Artishock inspireerde al gauw ook andere kunstenaars die zich in Maastricht bij de beweging aansloten. Het waren Harry Marks, Piet Wouters, Felix van de Beek, Ger Brouwer, Ad Visser, Geert Meyer, Leen Kriens en Harrie Bartels. Drie van de acht waren geboren in Limburg, allemaal hadden ze hun studie aan de Jan van Eyck Academie afgerond.
De groep verwachtte dat Artishock drastische veranderingen teweeg zou brengen. Er werd galerieruimte gehuurd voor exposities, de nieuwe kunst moest aandacht krijgen van het grote publiek. Helaas werden de plannen van Artishock bepaald niet gesteund door het stadsbestuur. Alles moest bij het oude blijven. De gemeente Maastricht werkte op alle fronten tegen. Vanwege zogenaamde brandveiligheid liet zij de Artishock-galerie sluiten. De beweging had vanaf dat moment geen platform meer.
Artishock kreeg steun van kunstcritici als Prof. Ko Sarneel en Willem K. Coumans, maar ook van ondernemers als bierbrouwer Paul Rutten uit Gulpen die hen een advertentiecampagne met het motto ‘kunst en bier’ liet maken. Toch wonnen de gemeentelijke autoriteiten het van de vernieuwende kunstenaars. De opwinding die Artishock had veroorzaakt, ebde weg.