Kubisme
Kubisme is een schilderstijl binnen de moderne kunst van het begin van de 20e eeuw. Het is een van de vier grote schilderstijlen (naast het dadaïsme, het expressionisme en de abstracte kunst), die de Europese schilderkunst van de 20e eeuw een nieuw elan gaven. Het kubisme vierde zijn hoogtijdagen als avant-garde kunststroming in de periode van 1906 tot ca. 1920.
Van de 19e-eeuwse schilder Paul Cézanne, een voorloper van het kubisme, is de uitspraak dat alle vormen in de natuur in feite zijn opgebouwd uit drie oervormen: bol, kegel en cilinder. Zijn ultieme Sainte Victoires op zijn tentoonstelling in 1907 met zijn werken van de laatste tien jaar en Pablo Picasso's spraakmakende Les Demoiselles d'Avignon waren zovele oorzaken, uitgangspunten, aanleidingen en oorsprong tot en van het kubisme in de schilderkunst.
Het kubisme zou volgens de dichter Max Jacob dan weer uitgevonden zijn op een avondje bij Matisse, waar deze aan Picasso een negerbeeldje toonde dat hij in zijn bezit had. Het moge juist zijn dat de invloed van Afrikaanse sculpturen op het kubisme zeer groot was, het is eveneens zo dat het daar uiteindelijk niet over gaat.
Het belangrijkste - en vernieuwendste - aspect van het kubisme, is dat het in eerste instantie om een nieuwe manier van kijken gaat. De oude vragen: 'Hoe leg ik mijn waarnemingen vast?' en 'Hoe geef ik een driedimensionale ruimte weer op een tweedimensionaal vlak?' die ooit tot de ontdekking van het meetkundig perspectief leidden, worden nu gevolgd door nieuwe, nog prangender vragen: 'Kan ik volstaan met weer te geven wat ik door één oog zie?' en 'Kan ik mijn waarneming vertrouwen?'
Het zou echter wel eerst op de expositie van Les Indépendants zijn, te Parijs op 25 mei 1910, dat de Franse criticus L. Vauxelles, in het blad Gil Blas, de werken van Georges Braque bestempelde als bizarreries cubiques.
Kenmerken van het kubisme zijn: afgevlakt volume, verwarrend perspectief, collage, meerdere standpunten, stilleven, analytisch, synthetisch.
In het kubisme wordt gebruik gemaakt van verschuivende standpunten. Een tafel kan vanuit verschillende hoeken worden bekeken. Van bovenaf als men staat, vanaf de zijkant als men zit, of van onderaf als men iets van de vloer wil oppakken. Kubisten proberen dit in een schilderij te verwerken.
In het kubisme wordt geen onderscheid gemaakt tussen driedimensionale vormen die naar de kijker toe buigen en vormen die van de kijker af moeten buigen. Kubisten maken vormen vlak en vermenigvuldigen ze dan waardoor platte vlakken met veel patronen in zachte kleuren worden geschilderd gezien vanuit verschillende hoeken.
Hoe belangrijk het expressionisme ook is geweest voor de verdere ontwikkeling van de kunst van de 20e eeuw, zonder de nieuwe manier van kijken van het kubisme zouden we niet spreken over futurisme, dadaïsme, surrealisme, constructivisme, bepaalde vormen van abstracte kunst en kinetische kunst en evenmin van conceptuele kunst.
Het kubisme bevruchtte de basisstroming van de 20e eeuw, het expressionisme, en bracht zo mengvormen voort als het Vlaams expressionisme en de kunst van Picasso.
Het kubisme heeft voorgoed komaf gemaakt met de oude manier van kijken. Kunst kan vanaf dat ogenblik geen venster meer zijn op de werkelijkheid, maar moet een diagram worden, een directe registratie van wat in ons hoofd omgaat, wanneer wij naar de dingen kijken. Vandaar de bizarre gedachtesprongen, de fragmentering, de collages, de schijnbaar onjuiste kleuren.
Kubistische bewegingen kunnen we onderverdelen in drie periodes:
Geometrisch kubisme
Analytisch kubisme
Synthetisch kubisme
Geometrisch kubisme (1907-1909)
Het geometrische kubisme liep van 1907 tot 1909 met de sterke invloed van Cézanne op de landschappen van Braque en de negersculpturale techniek van Picasso.
Braque en Picasso lieten voor eens en voor goed het lineaire perspectief achterwege vanuit het besef dat het hier uiteindelijk ook maar om een manier van kijken ging, die onmogelijk de volheid van de visuele ervaring kon weergeven (laat staan de rest). Een enkeling of dwaas kijkt zoals de klassiekers schilderen, met onbeweeglijk hoofd met één oog gesloten naar de dingen die ons omringen.
In de eerste fase zoekt de kubistische kunstenaar naar de basisstructuren achter de dingen en zijn er nog herkenbare, tamelijk samenhangende vormen (zoals Huizen in L'estaque en Grand Nu van Braque, Fruits et Verre en Briquetterie à Tortosa van Picasso). De objecten vertonen een vergaande stilering: de schilderijen lijken in eerste instantie opgebouwd uit meetkundige vormen.
Intussen had de bekende schrijver-dichter-essayist Guillaume Apollinaire de twee protagonisten samengebracht in Le Bateau-Lavoir van de Rue Ravignan, 13 in Parijs.
Analytisch kubisme (1910-1912)
Men rekent het analytische kubisme van 1910 tot 1912. Het woord kubisme stamt af van het Latijnse woord ‘cubus' dat ‘dobbelsteen' betekent. De dobbelsteen wordt vaak gebruikt bij het maken van de schilderijen.
De kubisten deden net alsof de natuur alleen maar bestond uit kubussen, kegels en bollen. Alles werd dus met deze vormen getekend. Je kon de bollen, kegels en kubussen goed herkennen.
Het meest kenmerkende van het kubisme is de vereenvoudiging van alles. Kleur was niet zo belangrijk. Men gebruikte geen felle kleuren, alleen maar grijsachtige en bruine tinten. Kleur werd in een later stadium wel weer belangrijk.
Er wordt een hoofdvorm getekend. Je zou denken dat die het belangrijkste was, maar ook de restvorm was belangrijk (het wit dat op een tekening overblijft, is de restvorm).Belangrijke onderwerpen waren landschappen, mensen en stillevens.
In deze periode spat het beeld dat Picasso en Braque ons van de werkelijkheid bieden uiteen in kleine fragmentjes, die zo ingenieus aan elkaar worden gezet dat het geheel nog nauwelijks leesbaar is. De vaste vormen van de objecten worden gebroken, ontleed in alle facetten en niet beperkt tot de toevallig zichtbare facetten alleen, door ze naast en vaak over elkaar uit te beelden.
Zo komt men tot de Compositions simultanées, waarbij verscheidene gezichtspunten weergegeven worden, zonder nog te denken aan enig centraal perspectief. De obsessie met vorm en structuur bracht de schilders er bovendien toe de kleur bijna volledig van ondergeschikt belang te vinden, wat de leesbaarheid in het gedrang brengt.
Tijdens het analytisch kubisme balanceren Picasso en Braque op de rand van het abstracte; ze deinzen er wel voor terug, overtuigd als ze zijn dat alleen de werkelijkheid die zich aan onze zintuigen vertoont de basis kan zijn voor kunst (voorbeelden hiervan zijn 'Ambroise Vollard' van Picasso en 'Stilleven met kruik en viool' van Braque).
Synthetisch kubisme (1913 - circa 1920)
Na 1913, in het synthetische kubisme wil men de breuk met de realiteit weer herstellen. Dit wil men niet doen door terug te gaan naar zijn oorspronkelijke vorm maar door de karakteristieke omtreklijn en de materie van objecten zo reëel mogelijk weer te geven. Hiervoor gebruikt men de trompe-l'oeil en de bekende collages.
Deze synthetische fase, die zich vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog ontwikkelt, kan even goed de associatieve fase genoemd worden. Violen en gitaren worden herleid tot de kleur en de textuur van het materiaal waarvan ze gemaakt zijn. Tegelijk wordt gezocht naar elementen om iets te zeggen over de muziek zelf of de sfeer van de kamer (wolken, blauw, een krul hier en daar ...). In de collages met stukken van kranten, stoelbekledingen en touw wordt er niet alleen iets verteld of getoond maar komen stukjes van de werkelijkheid letterlijk in het kunstwerk terecht. Schilderijen uit de synthetische fase van het kubisme vertonen de volgende kenmerken : kleur wordt weer toegelaten, schilderijen zien eruit alsof ze met behulp van knippen en plakken uit allerlei materialen tot stand zijn gekomen, patroonornamenten in de verschillende kleurvlakken, de voorstelling wordt weer meer herkenbaar en er komt weer perspectief in het beeldvlak. vb. 'stilleven op tafel' van Braque.
Het kubisme liep tot 1920 en het leidde zowel naar het dadaïsme als naar de abstracte kunst. Er zijn tevens overgangen naar het purisme, het orphisme, het precisionisme en het constructivisme.
Ook in de beeldhouwkunst is het kubisme een waardevolle beweging. Alexander Archipenko, Raymond Duchamp-Villon, Jacques Lipchitz, Ossip Zadkine en natuurlijk Pablo Picasso zijn er de belangrijkste meesters van.
In Praag ontwikkelde zich tussen 1910 en 1925 een kubistische architectuur (o.a. Josef Gočár). In Wenen staat de kubistische Wotruba-kerk van Fritz Wotruba.
In de literatuur vinden we het kubisme vooral terug bij de Vlaamse dichter Paul van Ostaijen. Van Ostaijen evolueert in zijn poëtisch oeuvre van expressionisme (tonen van alle emotie) over kubisme (de wereld zelf laten spreken) naar de grote onthechting die hij vindt in de abstracte kunst.